Voordracht Nationale Herdenking op 15 augustus 2021 in Den Haag
Ik ben een kind van twee culturen. Pa, een blanda geboren in de provincie Groningen, als KNIL-militair gelegerd in Cimahi vlakbij Bandung en Ma, Indonesische geboren in een kampong in de buurt van Cimahi. Een Sundanese van West-Java met naast het Bahasa een eigen taal en cultuur. Voor Pa zijn de christelijke Tien geboden een begrip en voor Ma het animisme en eerbied en respect voor de natuur. De rijstgodin Dewi Sri werd geëerd om zeker te zijn van iedere dag rijst op tafel. Pa en Ma hebben twaalf kinderen grootgebracht.79 jaar geleden werd dit voorbeeld van synergie tussen mensen wreed verstoord en beëindigd door de Japanners die ons moederland binnenvielen. Ons gezin werd door de oorlog uit elkaar gerukt.
Ik wist me lange tijd schuil te houden, eerst bij mijn oudere broer die de kininefabriek draaiende moest houden. Bij mijn broer waren ook twee zussen waarvan de mannen gevangen zaten. Ik ben daarna ondergedoken bij mijn moeder in Cimahi als eenden hoeder.
Terug in Bandung werd ik op een dag op straat aangehouden door de Kempetai, de Japanse beruchte militaire politie. Ik had een paar leerboeken bij mij en dat was fout. Ik moest mee en ik werd op zeer brute manier ondervraagd met stokslagen op mijn rug en billen. Zij moesten weten wie mij les gaf. Ik zei dat ik niemand had en het zelf deed, zij geloofden mij niet. Met harde stompen werd ik de cel in geschopt, zonder eten of drinken op de kale vloer. De volgende dag mocht ik met de harde Japanse aframmeling de cel uit en drie maal angstig buigend bont en blauw en striemen op mijn rug de straat op. Waarom ik ineens de straat opgestuurd werd, weet ik niet.
In deze tijd hoorden wij ook het tragische lot van mijn vader die, ook met geweld, in de gevangenis in Batavia was opgesloten: hij was overleden door ondervoeding en martelingen.
We moesten de veerkracht vinden om door te gaan. Ondertussen had ik vrijwilligerswerk gevonden in de gaarkeuken waar eten gekookt werd dat op verschillende plaatsen in Bandung verdeeld werd onder zeer behoeftige Indische gezinnen. Het was zwaar werk, zeven dagen in de week.
Omdat wij ons aan het einde van de oorlog als jonge indo’s niet loyaal wilden verklaren aan de Japanse bezetter werd ik met veel andere Indische jongens naar de Sukamiskin-gevangenis gebracht waar we opgekropt in een cel zaten. Angst, honger, wanhoop en onzekerheid over ons lot. Na anderhalve maand werden we, geketend aan de polsen, op transport gesteld, in een gesloten goederenwagon, naar de Glodok-gevangenis in Batavia. Ook hier was de voeding minimaal en de hygiënische omstandigheden zeer slecht. Velen werden mishandeld, om het minste vergrijp.
Op 15 augustus 1945 capituleerde Japan. Pas op 27 augustus gingen de poorten van de Glodok-gevangenis open. Maar in Bandung bleek het een chaos. De Bersiap was in volle hevigheid losgebarsten. Bendes stroopten de huizen leeg en doodden de bewoners.
De Japanners die er nog waren, kregen de opdracht om de burgers hiertegen te beschermen. Het gebeurde sporadisch. Er werden bewaakte demarcatiegrenzen getrokken om veilige zones te creëren. Ik meldde mij aan voor het leger. Ik kreeg een bij elkaar geraapt uniform en een groot geweer in mijn handen met enkele patronen.
De Glodok-gevangenistijd bleef me in die naoorlogse jaren achterhalen. Ik kon mijn angstige gevoelens echter voor een groot deel achter mij laten, toen ik op 26 december 1949, mee mocht als begeleider en bewaker van de laatste 680 Japanse krijgsgevangenen die per vrachtschip naar Japan werden verscheept. We droegen ze daar over aan het Amerikaanse leger. De laatste Jap weg uit het land.Maar ook voor mij was er geen plek meer in mijn moederland. In 1950 begon de grote uittocht naar Nederland. Het land dat wij voornamelijk kenden uit schoolboeken en verhalen van onze Nederlandse vaders. We werden kil en bureaucratisch ontvangen in ons vaderland.Er werd veel gevraagd van onze veerkracht in dit deel van ons leven. Van mijn lieve Ma kreeg ik gelukkig twee eenvoudige, Soendanese levenszinnetjes mee. “Elehwae“, durf je ongelijk te erkennen, het lucht op. Maar daarnaast “Entong di geleng”, laat niet met je sollen. Ik weet zeker dat velen van ons deze eenvoudige levenszinnetjes van hun Ma of Pa hebben meegekregen, waardoor we onze veerkracht bleven behouden. En lieve aanwezigen, we leven nu gelukkig gezamenlijk verder en hebben laten zien dat wij in deze akelige pandemie veerkrachtig genoeg zijn om het gezamenlijk te bestrijden en uiteindelijk te overwinnen.Wij staan echter ook hier om de duizenden en duizenden vrienden en vriendinnen te herdenken die er niet meer zijn. Laten we het herdenken aan de volgende en volgende generaties doorgeven, opdat zij nooit vergeten worden.
Tot slot.
Pa is begraven op het Ereveld Menteng Pulo in Jakarta. Ma werd begraven op een begraafplaats in Cimahi. Met hulp van de Oorlogsgravenstichting werd Ma herbegraven en in één graf met Pa herenigd. Sindsdien kunnen Ma en Pa tot in de eeuwigheid samen gaan.
Ik dank U.