Geachte aanwezigen
Als voorzitter van HONI 42-49 heet ik u van harte welkom op deze Herdenking. Wederom geen herdenking zoals wij altijd gewend zijn , maar een herdenking dit jaar, samen met onze leden en enkele genodigden. Een speciaal welkom voor onze burgemeester Jack Mikkers en aan de jeugdburgemeester Jop van Peufflik. Onze spreeksters van vandaag mevr. Cissy Kluppel 87 jaar en lid van HONI. Mevrouw Inge Dümpel journalist en radiomaker van Indische programma’s. Ons oudste lid de heer van de Hoeven (104 jaar) Het Moluks koor koor Suara Maluku, dat in het kader van 70 jaar Molukkers in Nederland vandaag voor ons zal optreden Een extra welkom voor de heer Eelco Wichers en de heer Eugene van Abcoude beide ereleden, en die samen met Tony Ernst en Frans Mol grondleggers zijn van dit Monument.
Wij zijn hier vandaag bij een om te gedenken en om eer te doen aan alle slachtoffers die gesneuveld zijn in het voormalig Nederlands-Indie tijdens de Tweede Wereldoorlog. De eerste generatie wil graag het gevoel van Tempo Doeloe bewaren, de tweede generatie heeft dit gevoel deels ook meegekregen, echter de derde en vierde generatie dreigen het verhaal van de familiegeschiedenis los te laten. (Dit mag echter niet gebeuren.) Vaak wordt de vraag gesteld Waarom moeten wij eigenlijk herdenken? Wat heeft het voor zin om terug te kijken op je verleden. Is het niet beter om je te richten op het nu en de toekomst? Over deze vraag heb ik een interessant antwoord gevonden in een toespraak gehouden door Tamara van der Elst. Ik citeer: “Mensen zeggen dat je in het nu moet leven, dat is ook wel zo, maar het verleden bepaalt hoe het er nu uitziet, en het nu bepaalt hoe het er morgen uitziet.” Het staat allemaal in relatie met elkaar, dus een moment nemen om terug te kijken, al is het maar kort is heel betekenisvol. Voor mijzelf heb ik hier over nagedacht wat dit voor mij persoonlijk betekent. Wie ben ik eigenlijk, waarom heb ik zo’n sterke band met Indië? Ik ben geen Indo en ik ben ook niet gekleurd. Niemand vraagt op grond van mijn uiterlijk waar ik eigenlijk vandaan kom. Ik ben nooit nageroepen als pinda of poepchinees. Ik ben gewoon blank, ik ben een totok geboren in Indonesië . Mijn vader was een KNIL-militair en mijn moeder een Hollands meisje, door mijn vader ontdekt tijdens zijn verlof in Holland en daar getrouwd. IK voel me nauw verbonden met het land waar ik geboren ben, Ik voel me Senang bij Indische mensen, ik houd van Indisch eten en van Indische muziek en de cultuur.
Vanuit deze verbondenheid sta ik hier ook als voorzitter van HONI.
Voor mij is deze datum 15 augustus een bijzondere datum. Voor mij persoonlijk is het 76 jaar geleden dat ik weer vrij was. Ik was toen 6 jaar en had bijna 4 jaar samen met mijn moeder gevangen gezeten in het Tjideng-kamp op Java. Mijn vader was al eerder weggevoerd om aan de Pakanbaru-spoorweg te werken. Ik ben dankbaar dat ik die tijd overleefd heb en onbeschadigd hier sta om samen met u onze vrijheid te beleven. Het is goed om te waarderen wat wij nu hebben. Tijdens de coronatijd, met een aantal vervelende beperkingen, waarin wij veel van onze vrijheid moesten inleveren, heb ik vaak gedacht aan de tijd dat wij gevangen zaten in de kampen en ook niet meer vrij waren. Degenen die dat meegemaakt hebben weten dat die gevangenschap heel andere beperkingen had, honger, martelingen van de Japanners, gescheiden zijn van vrouw en kinderen, de onzekerheid of zij nog leefden. En de tijd daarna, vaak beschadigd tot in het diepst van hun wezen, zich staande moesten houden en zich aanpassen aan een nieuwe situatie.
Deze historie mag niet verloren gaan Er zijn offers gebracht voor waar wij nu staan, voor de vrijheid die wij zo vanzelfsprekend vinden. Aan onze ouders en allen die hiervoor gestreden hebben zijn wij dat verplicht. Op 15 augustus komen wij samen om even stil te staan bij dit verleden en om uiting te geven aan onze gevoelens in de hoop dat ook de volgende generaties dit zullen blijven doen.
Ik wens u een mooie herdenking
Anneke Schults-Pols
—————————————————————————–
Goedemiddag. Het voelt vertrouwd hier te zijn en hier te staan.
Lieve mensen,
Als ik zeg…als ik zing: SOERABAJA, Soerabaja…., dan komt u thuis en dan ben ik terug in de tijd, in mijn jeugd. Ik vond het een geweldig lied m.n. het refrein. Maar ik wist totaal niet waar het over ging of wat Soerabaja betekende. Wel leerden wij al de namen van de eilandjes van die gordel van smaragd, maar ook de betekenis van die staande uitdrukking ontging mij volkomen.
Ik herinner mij de nieuwe leerlingen die uit Vaassen op onze school met den Bijbel kwamen. Mijn vader was er geweest, bij de ‘Ambonezen’. En wij vonden het geweldig interessant, maar meer nog supertof: je moest die jongens of meisjes in je kasti-team hebben, dan wist je dat je zou winnen: sneller dan zij was niemand. Maar wist ik veel. Later hoorde ik de verhalen van een volk dat van twee kanten verraden was, met loze beloften; er waren de acties voor de RMS – wanhoopsactie – maar we moesten en moeten veel leren, over de geschiedenis, de kolonie, de oorlog, de Bersiap, de tijd hier en nu. Nu ik wel veel weet, heb ik een ge-weten, een geweten dat mij aanklaagt. Een weten dat mij verbijstert: ik, rijk geworden door onderdrukking en uitbuiting, door misbruik van mensen, door leugens en niet nagekomen beloften. Ik, verlangend naar een schoon geweten, dus naar excuses, maar wat en hoe?
Ik sta hier ook, juist ook vanwege een gemeenschappelijke geschiedenis, gemeenschappelijk verdriet, pijn. Ik ben hier om te zeggen: ik houd van jullie. Ik houd van jullie gerechten, natuurlijk, maar vooral om de sfeer, de warmte, de gezelligheid van de maaltijd; ik houd van jullie stille trots: jullie lieten je niet klein krijgen. Ik houd van jullie geloof, dat zo spiritueel en standvastig is. Ik houd van u, omdat ik zelf ook niet zonder die liefde van God kan. De God die u, net als ik, kent als Onze Vader, Wiens Naam in ere gehouden moet worden, Wiens Koninkrijk zal komen, Wiens Wil zal geschieden wanneer wij die doen. Die begaan is met onze dagelijkse zorgen om brood en zin. Die schuld vergeeft,
wanneer wij dat ook hebben gedaan. Die ons wil leiden enverleiden op de weg van het Goede in de strijd tegen deBoze. Van Hem is het Koninkrijk, de Kracht en de heerlijkheid tot in eeuwigheid. Amen.
ds Peter van Helden
—————————————————————————-
Dames en heren,
Vandaag – wanneer we stilstaan bij het einde van de Tweede Wereldoorlog, maar
ook bij de voor Indonesië zo zware periode van een langdurige onafhankelijkheidsstrijd – denk ik even terug aan 2005. Het jaar waarin het verbroederingsstandpunt van de Nederlandse regering – dat toen uit monde van minister Bot mocht klinken in Jakarta – centraal stond. We zijn 16 jaar verder en het zal binnenkort tot een afronding gaan komen van het jarenlange dekolonisatieonderzoek over Nederlands-Indië. Media en politici spreken van een ‘definitief’ onderzoek en ik zeg u eerlijk: dat is spannend. Vanuit verschillend oogpunt worden de ruggen alvast gerecht en zelfs de messengeslepen. Het hoort helaas een beetje bij deze tijd.
De spiegel van ons verleden ontkomt niet aan een hedendaags oordeel. De uitkomsten van het onderzoek zullen ons beslist tonen wat goed was en wat fout is gegaan. Ik zeg u eerlijk dat ik dat minder spannend vind. Om de feiten en de emotionele gevolgen mogen we nooit heen, welke consequentie dat ook heeft. En we weten nu al dat die sommige feiten en die gevolgen ons de adem zullen ontnemen. Ook dat moeten we onder ogen zien. Ik vind het zelf spannender hoe we met élkaar met dat verleden omgaan. Hoe we ons met de nieuwe wetenschap – als slachtoffers, verantwoordelijken, toekijkers, nieuwe generaties of welke groep dan ook – tot elkaar blijven verhouden. Kan het alle betrokkenen tot elkaar brengen?
Ik besef dat ik met deze vraag vooral op zoek blijf gaan naar de verbinding. Zouden we – op grond van de wrede oorlogslessen en het decennialange samenleven – aan de hand van zo’n onderzoek de gewenste verbinding behouden? Of is het juist de tijdsgeest dat het benadrukken van wat ons scheidt zo belangrijk is geworden? Sociale media, maar ook talkshows accentueren graag de verschillen, terwijl ik
ervan overtuigd ben dat we als mensen zoveel kracht kunnen krijgen van juist de verbinding met elkaar. Welke achtergrond en welk verleden we ook hebben. Het fascineert mij dat mensen áltijd in staat blijken de verbinding aan te gaan. Niet meer om enkel te overleven, maar om oor en oog voor elkaar te hebben, om elkaar een stap verder te helpen. In mijn ambt als burgemeester ervaar ik dat elke dag,
omdat ik juist dát ook opzoek. Deze week nog, in Barak 1B, onderdeel van Nationaal Monument Kamp Vught. Ik bezocht – samen met het Bossche Molukse comité Tenega – de foto-expositie Lain Sayang Lain (vrij vertaald: ‘wij geven om elkaar’) over vier generaties Molukkers in Nederland. Prachtig vormgegeven door fotograaf Suzanne Liem en schrijfster Sylvia Pessireron. Oog in oog met indrukwekkende portretten, openhartige quotes rond de hedendaagse Molukse gemeenschap. Ik kan het u aanraden. Een belangrijk deel van onze naoorlogse geschiedenis wordt in die zo oorspronkelijk mogelijke barak verduidelijkt aan de hand van de Molukse geschiedenis. Via de sterkst mogelijke uiting: het persoonlijke verhaal. Medemensen die dachten voor een tijdelijk verblijf naar ons land te komen. Mannen die als militair met hun gezinnen in plaats van dank en integratie – en ik citeer nu – ‘ontmand’ werden door alle eer af te nemen en een leven als geïnterneerden te leven. Van elke verbinding met de Nederlandse samenleving afgesloten. Het vervolg verbaast niet: het leed, het onbegrip, de woede en de littekens. Bij meerdere generaties.
Het is een kleine expositie, maar groots in bewustwording. De misschien terloopse zinsnede op één van de muren dat “Holland ver van de hemel lag” gaf mij al voldoende stof tot nadenken. Evenals de intrigerende constatering van de rondleidster van de tweede generatie Molukkers, dat zij in de ogen van haar zwijgende ouders het onuitgesproken verdriet kon lezen. Als kinderen – op zoek naar de warme verbinding met je meest dierbaren, je eigen ouders – vormt een onvoltooid verleden een wig in je opvoeding. Stof tot nadenken.
Maar, fascinerend om ook te zien de plek die verschillende generaties het gegeven hebben. Je zie ook de veerkracht van nieuwe generaties om juist die verbinding van culturen aan te gaan. En daarvoor moeten we nog steeds met elkaar stappen blijven zetten.
Dames en heren, je kan niet hopen op een beter verleden, wel bouwen aan een betere toekomst. Herkenning en erkenning van wat is gebeurd, openstaan voor de verbinding en kracht van de Indische, de Molukse en onze Nederlandse geschiedenis, identiteit en cultuur en dát onomwonden in ons onderwijs inpassen zijn de sterkste schakels die ons nog verder- en samenbrengen. Zonder het
nationale onderzoek te kort te willen doen, heeft wat mij betreft wijlen Hella Haasse – weliswaar onwetend – de slotconclusie al geformuleerd in haar prachtige boek ‘Heren van de Thee’. “De zaken zijn dood, en kunnen niet meer herrijzen, maar de personen kunnen voor ons leven, als we vernemen wat ze dachten en denken.”
Geen zin hamert meer op de waarde en betekenis van verbinding en het persoonlijke verhaal dan deze 24 gouden woorden van Hella Haasse. Als wij openstaan voor de persoonlijke, indringende en belevingsvolle verhalen van onze medemensen – bijvoorbeeld de eerste, tweede of zelfs derde generaties landgenoten uit Nederlands-Indië – dan hebben we als mens het vermogen het over te dragen aan nieuwe generaties. Daarmee bouwen we op het verleden een iets betere toekomst.
Ik moet wel eens denken aan een oude Indische wijsheid: “Beter is het, geheel blind te zijn, dan het slechts van één kant te bezien”. Ik interpreteer deze Indische wijsheid in deze tijd met het adagium beter de rust van het verdiepen dan te snel te oordelen. Verdiepen ín elkaar is verbinding mét elkaar. Het monument naast mij staat symbool voor de verbinding van duizenden kleine en grote verhalen: verhalen van kinderen, vrouwen, mannen en militairen. Voor de meeste generaties, ook voor mij persoonlijk, blijft het moeilijk een onvoorstelbare
periode voorstelbaar te maken. Maar niet als we oor en oog blijven houden voor elkaars verhaal. Niet, als we op zoek blijven gaan naar wat ons verbindt.Laat ik het daarmee afsluiten.
Dank u wel.
burgemeester Jack Mikkers
Wat een kind zich herinnert.
Mijn verhaal is niet uniek. Toch wil ik het vertellen als een buiten-kampkind.
TOEN…….
Semarang.
Loeiende sirenes, schuilkelder in, naamplaatje om, rubbertje tussen je tanden, watjes in je oren, pan op je hoofd. Mijn vader had door een chinese timmerman een schuil-tafel laten maken. Stevig, van djatihout. Een flinke tafel met een bak op de grond. Matras en kussens. Het stond in de zitkamer. En bij het eerste gehuil van de sirene, dook mijn moeder met ons, de baboe en de kokkie onder de tafel. Nog maar 7 jaar was ik, toen mijn vader werd opgeroepen. En hij ging, als landstormer, compleet met putties om de benen.Mijn moeder, zusje , baby-broertje en ik werden door een oud-oom opgehaald. In een soort deux-chevaux achtige auto.(met spugende hond erbij). Met wat kleding, belangrijke papieren en spulletjes, was daar ook de doos met fotoalbums. Albums die nu nog in mijn bezit zijn. Die oom bracht ons naar Bandoeng, waar het veiliger zou zijn. Daar, in het paviljoentje van mijn tantes huis, aan de Pandoeweg, bivakkeerden wij met ons vieren. Matrassen op de grond. Als tegenprestatie deed mijn moeder, met gevaar voor eigen leven, boodschappen op de pasar. Op een oude fiets met “ban mati”. 4 jaar zouden we op dit adres blijven met uitzicht op de Tanguan Prau.(de omgekeerde prauw). Aan het eind van de straat was het kerkhof, en iedere morgen kwamen de lijkkarren,geduwd door Indonesiers ( toen nog inlanders),langs. En wij kinderen,neefje, nichtje en ik, zaten op het muurtje en vroegen dan naar welk kamp ze gingen. Dat wetend, vertrokken mijn moeder en tante met geld, briefjes ed. naar de begraafplaats en schaarden zich later onder de nabestaanden. Op deze manier werd er gesmokkeld en nieuws uitgewisseld.Herinneringen, die gegrift staan in mijn geheugen. Toen kwam de capitulatie. En de bersiap. De “vrede” werd gebracht door de gurkha’s, de schietpartijen vanuit de kampong, waar de bevolking zich begon te roeren als begin van de merdeka. Met alle gevolgen van dien, zoals de om hulp-roepende 15-jarige buurjongen, die s’nachts doodbloedde in de voorgalerij. Doodgeschoten door pemuda’s. Na maanden kwam mijn vader terug uit Sumatra, waar hij als krijgsgevangene aan de Pakanbaroe-spoorlijn te werk was gesteld. Mijn broertje kende hem niet. De na-weeen van de oorlog bracht meer ellende mee. Huwelijken die uit elkaar gegroeid waren. Zo ook van mijn ouders. NU, 80 jaar later, sta ik hier als overgrootmoeder, samen met u, en herdenken we rond dit monument die jaren en allen die ons ontvielen.Wij hebben de plicht om deze periode door te vertellen aan onze nazaten en de wereld.
Zodat zij niet vergeten.
Want NU is de, al zo vaak, gestelde vraag:
Hebben wij er iets van geleerd?
Heeft de mensheid er iets van geleerd?
U mag het zeggen.
Ik wens u een mooie en zinvolle herdenking.
Cissy Kluppell.
———————————————————————————————————————————————————————-
Geachte aanwezigen,
Allereerst dank ik het Bestuur van Honi voor deze eervolle uitnodiging hier voor u te mogen spreken.
Mijn naam is Inge Dümpel, een Indisch meisje, want dat blijf je je hele leven lang. En als Indisch meisje vertel ik al meer dan 25 jaar via mijn radioprogramma’s ook over Indië toen in al haar facetten, het veilige leven van onze (groot)ouders dat zo abrupt zou eindigen toen Nederlands-Indië werd bezet door Japan. Oorlog door kinderogen
Over de heroïsche daden van de moeders in de kampen is veel geschreven. Wie kan zich nu nog voorstellen wat het betekend moet hebben in een omheinde wereld te leven op een plek waar in een kamer van vijf bij vijf twintig personen werden gestopt. Eerst 80 cm per persoon, later soms alleen 70 cm per persoon. Grapt een graatmagere dame: ‘Met deze slanke lijn gaat dat best.’ Galgenhumor, daar waren ze sterk in. Dat hield ze op de been. Diezelfde dame gaf elke dag één van haar drie kinderen één lepel van haar eigen karige maaltijd om de illusie te hebben dat
zij wat extra’s kregen. Ik ben een zogeheten buitenkamper, dat wil zeggen dat ik nooit in een Jappenkamp heb gezeten. Na de oorlog heb ik wel bijna een jaar in een beschermingskamp gezeten tot mijn vader was gevonden. Om de kosten te drukken en voor de veiligheid woonden wij inde oorlog met drie andere vrouwen en hun kinderen in een huis met drie slaapkamers, een bediendekamer in de bijgebouwen,
een woonkamer en een ruime voor- en achtergalerij.
Buiten het kamp was het leven veel gevaarlijker. Want de Japanners konden zomaar je huis binnendringen, eigenlijk elke man die meende dat straffeloos te mogen doen. En dat deden zij niet altijd overdag… Elke nacht waakte daarom een moeder in het pikkedonker in de
woonkamer, onder het raam. Overdag zag het leven er wat zonniger uit. Pas jaren later besefte ik dat het straatbeeld dat ik toen zag, totaal anders was dan het straatbeeld van mijn moeder. Ik vond het heel gewoon Japanse soldaten door de straat te zien lopen. Ik wende eraan dat iedereen boog als ze een Japanse soldaat tegenkwamen. Maar dat lichamelijk geweld begreep ik niet. Die mevrouw had toch gebogen? En toch… Het volgende moment lag ze op de straat…
Mijn moeder hield haar drie dochters, in de leeftijd variërend van twee tot vijf jaar, panisch scherp in het oog. Wij mochten niet meer in de voortuin komen, behalve met een van de volwassenen. Dan maar in de ruime achtertuin spelen. Het huis lag op een heuvel en beneden kon je regelmatig een trein langs zien rijden. Later hoorde ik dat er krijgsgevangenen in zaten, op weg naar weer een andere bestemming. Op een dag kwam er een man die heuvel opgekropen. Hij kon amper staan. Hij was uit de trein gesprongen. De vrouwen verzorgden hem. Opeens was hij verdwenen. Ik weet niet hoe hij heet.
Maar die man beantwoordde niet aan het beeld van de man/pappa die ik had van een foto tegen wie wij elke avond: ‘Welterusten pappa’ moesten zeggen. Er waren dus soorten mannen: Japanse soldaten, Indonesiërs, pappa van de foto en een kasianne man.
Wie kon mij veiligheid bieden? Mijn moeder, die niet tegen een Japanner opgewassen was als het erop aankwam? Of tegen elke volwassen man als het erop aankwam? Oorlog door kinderogen achter prikkeldraad Prikkeldraad doet pijn. Geestelijk prikkeldraad nog veel meer. Ik denk aan kinderen die waren weggerukt uit hun vertrouwde omgeving, weg huis, weg alles, niet te vergeten de trouwe bediendes die voor velen van ons onlosmakelijk verbonden zijn met onze jeugd. Ik denk aan kinderen die karweitjes op moesten knappen die ver boven hun kunnen lagen. Die soms de zorg kregen voor een broertje of zusje omdat moeder het niet meer aankon. Of omdat de moeder stierf. Wat moet er in zo’n kind zijn omgegaan als er ondanks hun goede zorgen een van de gezinsleden het toch niet haalde.
‘Na de dood van mijn vijfjarig broertje werd ik ziek,’ vertelt Paul, ook een buitenkamper.
‘Ik zweefde tussen leven en dood. Ik vond het best een prettige ervaring. Laat me maar liggen, dacht ik. Ik hoef niets meer.’
Opa was om bepaalde redenen niet geïnterneerd. Toen de BERSIAP periode losbarstte, stond Opa ineens in de kamer. We kregen instructies: we mochten, eenmaal buiten, niet opkijken. We moesten zijn lange broek volgen. En elkaar stevig vasthouden, Mamma en ik en de zusjes. Ik zag dus alleen rijen blote stoffige voeten, bamboestokken (bleken de beruchte bambu runcing te zijn), fluisterende stemmen waar een enorme dreiging van uitging.
Zo liepen we naar het einde van de straat. Daar stond een dokkar klaar, een vervoersmiddel met een paard ervoor. We stapten in. ‘Vóór je kijken,’ siste mijn moeder toen mijn oudste zus, 5 jaar en de brutaalste, zei: ‘Nu mogen we toch wel kijken?’ Oorlog door kinderogen Kinderogen registreren meer dan je denkt. Kinderogen zien beelden die zij niet begrijpen. Die worden wel (onbewust) opgeslagen. Om later, soms veel later, naar boven te komen. ‘Dat kun je niet weten, je was pas drie jaar.’ Maar wel gezien. En niet begrepen. Toen.
De hereniging met mijn vader was geen sprookje. Toen mijn moeder op een dag een broodmagere grijzige man huilend om de nek vloog, dacht ik: Is dat pappa? Ik kende hem niet, want ik was vier maanden oud, toen hij werd weggevoerd. Ik voelde dat ik niet bang hoefde te zijn voor hem. Maar ik maakte nog lang voor alle zekerheid toch maar een buiging voor hem. En liep achterwaarts de kamer uit. Die kinderen van toen zijn nu bejaard. Bij velen openbaarden de verborgen herinneringen zich pas tientallen jaren later. Zij konden geen kind zijn. Maar ik hoop dat zij nu wel als een kind kunnen genieten van de goede dingen die er zijn, corona ten spijt. Tot slot wens ik u en mij voor de toekomst de kracht om te vergeven. Vergeving… en dan verder gaan.
You’ll never walk alone anymore.
Mevr. Inge Dümpel van Ngotjeh
————————————————————————————-
Zout
In de jaren zestig zat ik op de rooms-katholieke Dominicus Savioschool in Deuteren, Den Bosch-West. Mijn rapporten waren goed, maar vaak voorzien van de berisping dat ik beter moest opletten. Ik was te springerig van geest, zei juffrouw Zwaneveld van de derde klas tegen mijn ouders. Als aardse vrouw had zij het land aan dromerigheid.
Een klas hoger kwam ik bij meneer Gerritsen, de tegenvoeter van juffrouw Zwaneveld. Ik vermoedde boerenzwaluwen in zijn hoofd, die zijn gedachten ongekende vaart en zwenkkracht gaven. Nooit waren zijn lessen saai. Al snel viel me iets op in het lokaal van de vierde. Meneer Gerritsen bezat iets wat bij juffrouw Zwaneveld ontbrak. Een wereldbol, zo’n ontstellend groot exemplaar dat ik al vroeg de overlapping van imponeren en intimideren leerde kennen. Tijdens het speelkwartier bleef ik soms in de klas om de wereldbol gezelschap te houden. Want zij telt miljarden bewoners, maar is toch alleen. Soms liet ik de globe tollen, altijd tegen haar vaste draairichting in. Nooit te lang, want de aarde een zwiep naar links geven bezorgde opwinding maar bovenal beklemming. God zou het vast hoogmoedig vinden dat een jongen van negen de schepping naar zijn hand dacht te kunnen zetten en natuurkundige wetten ontregelde.
Toch is het dankzij de wereldbol van meneer Gerritsen dat ik Indonesië leerde kennen. Op de grens van het zuidelijk en noordelijk halfrond vielen me de talloze geelbruine vlekken in oneindig blauw op. Bij een rood vierkantje stond Djakarta. Het was een onbekende wereld voor me. Het klassieke rijtje Hoogezand-Sappemeer, Zuidbroek en Scheemda zou ik zelfs subcomateus kunnen opdreunen, maar de eilanden van
Indonesië kwamen niet aan bod bij meneer Gerritsen, wat ik hem in stilte kwalijk nam. Pas later zou ik het begrijpen: boerenzwaluwen overwinteren in Afrika, nooit in Azië. Uit liefde voor de topografie leerde ik een rijtje namen van Indonesische eilanden uit het hoofd. Sumatra, Java, Bali en Lombok, Soemba, Soembawa, Flores en Timor. De namen klonken mysterieus, losgeweekt van een verzonken taal. In een vlaag van overmoed besloot ik de eilanden nog beter te leren kennen. Tijdens een speelkwartier glipte ik van het schoolplein terug de klas in. Ik liep naar de wereldbol, achter op de kast, bracht langzaam mijn mond naar de evenaar. Met half geloken ogen stak ik voorzichtig mijn tong uit m’n mond. Het puntje raakte een berghelling op Lombok, de Gunung Rinjani, een oude vulkaan. Haar flanken smaakten naar zwavel en as. Voorzichtig bewoog mijn tong langs andere eilanden. Ik proefde vanille, ketoembar en tamarinde, naast kurkuma, djeroek poeroet en kaneel. Ik leerde de smaak van hardhout kennen. Meranti, merbau en teak. Maar ook van sawah, dessa en sungai. Tijdens mijn heimelijke verkenningen van De Oost ontdekte ik dat elk eiland zijn eigen smaak had. Weliswaar overheerste het zoet, maar er was verschil tussen
Sumatra, Kalimantan en Sulawesi. Zelfs het manis van Kai Kecil en Kai Besar kon ik
onderscheiden. Maar één smaak bleef buiten mijn bereik, in dat klaslokaal aan de Weidonklaan. Die zou ik pas op het einde van de vijfde klas leren kennen, nadat meneer Steenbergen ons in twee of drie geschiedenislessen had verteld over voormalig Nederlands-Indië. Het waren verdrietige verhalen. Over de ongekende misdaden van de Japanners, de kampongs, de Birmaspoorlijn, de bersiap, de nooit ingeloste beloftes aan de Molukse KNIL’ers en de lange reis over zee.
Op een vrijdagnamiddag sloop ik het lege lokaal van meneer Gerritsen binnen. Achter in m’n oude klas wachtte de globe. Schielijk keek ik om bij het horen van voetstappen, tot ze wegstierven: geen enkel geluid duurt eeuwig, behalve het ademen van vraagtekens. Ik draaide de wereldbol naar links, tot ik Java zag en de aarde tot stilstand bracht. Ik stak m’n tong uit, liet elke aarzeling varen. Haast gravend verkende het puntje de eilanden, op zoek naar het vermoede. Voor het eerst in mij leven proefde ik de ontkende smaak van voormalig Nederlands-Indië: onder het zoet wachtte het zout, de kristallen uit miljoenen tranen van angst, verdriet, pijn en hitte. Ik proefde zoveel zout dat m’n maag samentrok en misselijkheid bezit van me nam. Toen rende ik de klas uit.
Ruim vijftig jaar later. Volgens het Ministerie van Maritieme Zaken in Indonesië telt het land 17.508 eilanden. Hun namen smaken overwegend zoet. Van Pulau Siberut, Bangka en Madura in het westen tot Karimunjawa, Bengbreng en Rak in het oosten. Een uitgestrekt eilandenrijk, maar ook een archipel van verwarring. Want onder het zoet zit het zout dat jong en oud op 15 augustus verenigt. Het zout dat bijt, opdat wij niet vergeten. Zout uit ogen die ons zagen en zien.
Eric Alink, stadschroniqueur van ’s-Hertogenbosch